Zo trots als een Pauw en zo aritmisch als een Witteman schommelt inspecteur Sjraar in zijn houten schommelstoel terwijl hij vanuit zijn appartement op 7 hoog uitkijkt over de Maas. Hoe je trots kunt schommelen weet niemand, maar inspecteur Sjraar doet het in ieder geval. Dikke, slome wolkjes sigarenrook blijven hangen onder zijn hoed. Zo een uit The Godfather. Een ‘fedora’ meen ik dat ze die noemen.

Sjraar moet hoesten. “Kutsigaar”, mompelt hij. Billige troep van de Appie ook. In de hoek van de kamer rinkelt een analoge telefoon. Nee grapje, niemand heeft nu nog zo’n ding. Wat denk je wel niet? Het is gewoon zijn smartphone die afgaat. Met Limburg van Rowwen Hèze als ringtone wordt de kille ruimte gevuld met feestelijk getetter. Sjraar wacht met oppakken omdat hij eerst wil genieten van de intro. Vervolgens flikkert de inspecteur het resterend stompje B-merk sigaar door het raam naar buiten en neemt op: “Jallo?”
Je zou ‘Ja, hallo?’ verwachten, maar tijdgoeroe Sjraar is kundig genoeg om een telefoon op te nemen met louter ‘Jallo?’. Aan de andere kant van de lijn schreeuwt hoofdcommissaris Luuk: “Sjraar, het is weer zover. Er is een lijk aangetroffen. Het lijkt op moord.”

De inspecteur staart naar buiten waar de ene voetganger het brandend stukje rookwaar uit het smeulende kroeshaar van de andere voetganger veegt. Nadat het slachtoffer de aanslag overleefd heeft, kijkt hij naar boven om te zien waar de sigaar vandaan kwam. Sjraar komt zijn blik tegemoet en zwaait vriendelijk. Terwijl de man obscene gebaren richting de 7e verdieping van het Crescendo-wooncomplex stuurt, hoort Sjraar de hoofdcommissaris weer schreeuwen: “Sjraar? Ben je daar nog? Heb je me wel gehoord?”
“Ja, ja. Moord. Leuk. Waar?”, vraagt Sjraar.
“In de Klep.”
“Ik kom eraan.” Sjraar hangt op, pakt zijn lange winterjas en stormt naar buiten. Het vriest. Min zeven. Inspecteur Sjraar heeft het geluk dat zijn moeder tijdens haar zwangerschap elke dag een shotje antivries bij het ontbijt nam, waardoor hij nu immuun is voor Siberische toestanden. De inspecteur loopt voorbij de stadswinkel richting de rotonde. Terwijl hij voor de stoplichten staat te wachten om de Sloterbeekstraat over te steken rijden volgepakte Duitse Golfjes voorbij, op jacht naar goedkope nederwiet. Door de beslagen ruiten heen is de zware bassline van een reggaeplaat te horen. Sjraar loopt langs de Splinter en via het Dominicanenplein richting de ingang van Café de Klep, die inmiddels is afgezet met rood-wit lint. Luuk wacht hem op.
“Sjraar”, zegt Luuk.
“Luuk”, pareert Sjraar. “Waar ligt ie? Of is het een ze?”
“Dat is moeilijk te vast te stellen. Het lichaam is dusdanig verminkt dat daar eerst onderzoek naar gedaan moet worden.”
“Spannend, hoor. Watskeburt, dan?”
“Kom maar met me mee, dan mag je het zelf zien.”

Luuk baant zich een weg tussen de hordes ramptoeristen en onderzoekers van het forensisch gebeuren. Inspecteur Sjraar trekt zijn onderlip omhoog tot een geforceerde glimlach, gevolgd door een bijna onopvallend knikje om onbekende mensen te begroeten zoals alleen de blanke dat kan. “Oeh, ik ruik BBQ!”, roept Sjraar. Beide heren lopen voorbij de bar, de trappen af richting de wc. Eerste deur links, daar waar de mannetjes plasjes doen. “Ah, dat verklaart”, zegt Sjraar bij het zien van het verkoolde lichaam in het midden van het herentoilet. Daar, tussen de urinoirs en de wasbakken ligt een geroosterd hoopje mens. Terwijl het forensisch team nog foto’s maakt van het subject roept de inspecteur: “Even pissen”, en loopt richting de wc-pot achter de deur zodat zijn leuter niet op de kekke kiekjes in het forensisch jaaralbum verschijnt.
Aangekomen bij de pot, ziet Sjraar restanten darmfauna in de wc dobberen. Verafschuwd en met een scheve grimas probeert hij de uitwerpselen weg te spoelen, maar de poepresten weigeren de comfortabele wateren van de porseleinen troon te verlaten. Sjraar trekt gefrustreerd nóg 4 keer door tot hij een klik hoort, waarna Luuk richting de spiegel opkijkt. “Sjraar? Kom eens kijken…”

De inspecteur verlaat de wc en schaart zich bij de overige aanwezigen die allemaal verstijfd toekijken hoe de spiegel naar links achter de muur verdwijnt en een onontdekte ruimte daarachter blootstelt. Luuk moet een traantje laten, maar probeert dat te maskeren. Toch valt het Sjraar op: “Wat is er met jou aan de hand?”
De hoofdcommissaris moet altijd huilen van schrik bij ongeplande verrassingen en zegt dan ook terecht, met een brok in de keel: “Ik haat verrassingen.”
Luuk had namelijk ooit een trauma opgelopen toen zijn toenmalige toekomstige ex Geertje een verrassingsfeest voor zijn verjaardag had gepland. Luuk kwam veel later thuis dan verwacht – want hé, politiemensen komen altijd te laat thuis – en uit verveling dook Geertje het bed in met Koelie, de VVV-mascotte, die ze voor het feestje had ingehuurd wegens de zwart-gele voorliefde van de hoofdcommissaris. Uiteindelijk kwam Luuk thuis, hoorde geroezemoes uit de slaapkamer komen en ontdekte hoe Koelie, nog altijd in kostuum, tekeer ging op zijn deerne. De overige vrienden zaten tussentijds nog immer verstopt in de woonkamer en riepen ‘Verrassing!’ toen Luuk, inmiddels getraumatiseerd, via de woonkamer richting de keuken wilde lopen om zich te vergrijpen aan ongezonde hoeveelheden alcohol.

Terwijl Luuk zijn tranen dept met een prop papieren zakdoek van 3 wasbeurten geleden stapt Sjraar door de nieuwe doorgang de verborgen ruimte binnen. Een donker hol verlicht door lange mango geurkaarsen. Sjraar moet binnensmonds barfen, slikt de rebelse maaginhoud weer door en moet opnieuw binnensmonds barfen. De inspecteur had ooit voor zijn eerste auto, een verroeste groene Rover, een naar mango riekende luchtverfrisser in de vorm van een kerstboom gekocht bij Heuts, tegenover Leurs. Hij werd er zo misselijk van dat hij nu in zijn vrije tijd wekelijks de Lidl in Venlo-Zuid bezoekt om alle mango’s te vernietigen. Een arbeidsintensief en taai proces, maar beter voor de wereld, zo redeneert Sjraar.

Enfin, die ruimte achter de spiegel. Daar waren we gebleven voordat we afdwaalden naar Koelie en wat mango’s. De donkere antraciet-grijze muren zijn vol gekerfd met drie verschillende woorden:

Rum en fik en fik en rum en rum en fik,
fik en rum. Rum en fik. Fik en rum, en fik.

“Wacht eens even”, roept de inspecteur bij het lezen van de tekst. “Ik herken dat gedicht!”
Luuk, met vuurrode ogen, vraagt dan ook volledig terecht en uitgebreid: “Oh?”
Rum en fik is een gedicht van Shooga Braendd, een Scandinavische dichter, die ooit dezelfde poëzie op een zebrapad in Baarlo schreef na een fles rum kapot te hebben gegooid op een Hongaarse vluchtelinge, die ternauwernood de aanslag overleefde door het op tijd toedienen van goulashcrème, een Boedapester wondermiddel tegen diepe vleeswonden. Dit is zijn werk!”, schreeuwt Sjraar opgewonden.

“Sjraar?”, vraagt Luuk. Wat doet een Scandinavische dichter in Venlo? Wie is die Shooga Braendd?”
Voordat Sjraar kan antwoorden worden beide heren opgeschrikt door een luide knal, een verdieping boven hen…

Lees hier deel 2!

Dit wil ik delen!

AUTEUR

Richard ‘Ricci’ Janssen (1989) is meertalig taalfanaticus pur sang. Hongaars van bloed, Italiaans van hart en Zuid-Amerikaans qua mentaliteit, is de hyperpolyglot naast talendocent ook nog eens sportjournalist en blogger. Taal is dus zeg maar echt zijn ding. Noem het koppig, noem het zelfverzekerd, El Profesor omarmt beide karaktertrekken met plezier. Hij leeft voor taal, en doet dat zo op zijn eigen manier.

2 reacties

Reageren