Lees hier deel 1!

Sjraar en Luuk laten de mysterieuze ruimte achter voor wat die is en stormen via de trappen naar boven. Luuks conditie laat te wensen over en na de pakweg 30 treden kan de hoofdcommissaris zo goed als aan het infuus. Sjraar kijkt hem aan, denkt bij zichzelf “Pff”, schudt maar liefst tweemaal met zijn hoofd naar links en, ja écht, ook tweemaal naar rechts en zegt: “Pff.”

Beide heren staren naar de chaos die zich buiten de Klep afspeelt. Luuk vraagt de eerste, maar eigenlijk niet de beste, collega die hij tegenkomt: “Wat is er gebeurd??” Dat tweede vraagteken laat zien dat Luuk oprecht benieuwd is. Maar ook weer niet superoprecht benieuwd, anders werden de zusters Vraagteken heus wel vergezeld door een knap uitroepteken. Perry, zoals deze collega is genoemd nadat zijn moeder hem wierp, zegt semi-paniekerig: “Geen idee! Uit het niets ontplofte die gele omafiets die tegen het hek stond geparkeerd naast de twee aluminium schalen waar passerende honden uit mogen lebberen.”
“Luuk”, schreeuwt inspecteur Sjraar. “Kijk jij daar even naar? Dan maken we wel een keer een verhaal over Inspecteur Sjraar en de exploderende omafietsen, maar niet nu. Ik ga snel naar de Pafferie om meer te weten te komen over Shooga Braendd.” Sjraar loopt in rap tempo door de Klep naar buiten. De onderkant van zijn lange jas moet moeite doen om zijn baasje bij te houden. Niet veel later komt Sjraar aan bij Leescafé ‘t Begienke, naast de Stadsbibliotheek in de Begijnengang. De inspecteur loopt binnen bij het Leescafé, snelt direct richting de zwarte piano op het houten plateautje en speelt de intro van 50 Cents Candy Shop, de pianoversie. Na het correct achtereenvolgend spelen van 14 noten zakt de piano ondergronds, daarbij toegang verschaffend tot de Pafferie, Sjraars geheime studeerkamer onder de Venloosche bieb waar Nicaraguaanse sigaren worden bewaard in een humidor zo klam als de onderbroekjes van vrouwen met een kort pittig kapsel in de overgang op een dinsdagavond wanneer ze naar Hart van Nederland kijken.

Uren later gaat er op Sjraars telefoon een geluidje af. Opgetogen en zo nieuwsgierig als Aag veert hij op uit zijn detectivestoel om sociaal te doen. Bij het ontgrendelen van zijn Huawei P8 Lite ziet de inspecteur een melding van Facebook dat Arie, de biljartvirtuoos, vandaag jarig is. “Kut-Facebook ook”, mompelt Sjraar. In plaats van de pushmeldingen uit te schakelen heeft de luie inspecteur dagelijks ruzie met het populaire netwerk. “Maar”, zo redeneert hij, “als ik nu toch op Facebook zit, kan ik hem net zo goed feliciteren.” Want als je iemand via Facebook feliciteert, dan, maar ook echt alleen dán pas, ben je een echte vriend. Daar waar men vroeger nog via een bloedritueel een hechte vriendschap bevestigde, gaat dat nu via felicitaties op Facebook.

‘Lieve Marcel,’ -Arie is maar een artiestennaam, en het kennen van zijn echte naam toont aan hoe intiem beide heren wel niet zijn- ‘gefeliciteerd met je 52e verjaardag.’ Arie de biljartvirtuoos maakt wekelijkse furore in de Splinter waar hij aan beide zijden geflankeerd wordt door Johannes en Manfred, zijn twee buitenechtelijke zonen die hij bij dé, dus niet zomaar een, nee, dé MILF van Gelsenkirchen heeft verwekt op het invalidentoilet tijdens de rust van de Kohlenpott-derby tussen Schalke’04 en Borussia Dortmund. “Mooie vent”, denkt Sjraar platonisch bij het afsluiten van Arie’s pagina en wanneer hij zijn telefoon passief-agressief tegen de pluche kussens van de hoekbank in een aangenaam beige wil flikkeren, gaat zijn telefoon wederom af. Het is Luuk die belt.

“Met Sjraar.”
“Sjraar, waar bende?”
Luuk heeft ooit tijdens zijn studie een half jaar als uitwisselingsstudent in Tilburg van God los geleefd en sedertdien kan hij Brabantse invloeden niet onderdrukken.
“In de Pafferie. Hoe staat het met het omafietsen-gedoe?”
“Daar schrijft de auteur van dit verhaal een andere keer over, weet je nog?”
“Sorry”, zegt Sjraar oprecht.
“Hoe gaat het met jouw onderzoek naar Shooga Braendd dan?”
“Supeldig!” Sjraar wilde op hetzelfde moment zowel ‘super’ als ‘geweldig’ zeggen, en toen kwam deze miskraam ter wereld. Tóch snapt Luuk wat de inspecteur bedoelt, want hij is best wel een slimme boy. “Ik kom eraan”, schreeuwt de hoofdcommissaris tenslotte en hangt op.

Terwijl Luuk zich van de Klep naar de Pafferie haast, bevestigt Sjraar datgeen hij al vermoedde. Shooga Braendd is helemaal geen Noor! Het is een schuilnaam. De inspecteur gaat voorzichtig verder met het ontrafelen van het mysterie maar wordt bruut verstoord wanneer zijn telefoon wéér als een bezetene tekeer gaat. “Wie is er nu weer jarig?”, ergert Sjraar zich. Een licht paniekerige Luuk klinkt aan de andere kant van de lijn: “Hoe kom ik bij de Pafferie? Ik sta nu in het Leescafé.” Een zuchtende Sjraar, merkbaar geagiteerd zoals altijd wanneer men hem stoort tijdens het avondeten, het poepen, denkwerk of tijdens het vlooien van zijn albino Husky, legt uit: “Ga achter de piano zitten en speel Candy Shop.”
“Maar ik kan geen piano spelen!”, meldt de hoofdcommissaris. Nog voordat Sjraar hem kan vertellen welke toetsen te beroeren hoort hij een bekende, maar toch onbekende stem op Luuks achtergrond die zegt: “Laat mij je helpen.”

“Wie is dat?”, vraagt de inspecteur, maar Luuk heeft al opgehangen. Sjraar hoort het mechanisme zijn mechanische dingetjes doen waardoor Luuk toegang krijgt tot de Pafferie.
“Luuk”, schreeuwt Sjraar enthousiast. “Ken je dat gedicht boven Eetcafé Hemmingway? Metgezel heet het. Van Daan Doesborgh. Maar ik kom het in de archieven ook tegen van die Shooga Braendd.” Talentvol als Sjraar is leest hij het stukje poëzie voor als ware hij Shakespeare in d’n achteroèt.

Ik leg me uit (ik leg me rond je)
laat over me lopen
of ben hautain, ik kijk stoerstads
ik kijk je in je ogen

“Mooi toch, Luuk?”
De hoofdcommissaris antwoordt niet. Dat boeit Sjraar geen ene moer, want hij is het liefste zelf aan het woord. “Het is een anagram! Daan Doesborgh en Shooga Braendd zijn één en dezelfde persoon!”
“Net als Handbag Rodeos”, zegt de bekende, maar toch onbekende stem van zo-even. Handbag Rodeos is een beruchte Mexicaanse gigolo die in Cancun niet alleen vrouwenharten steelt maar tevens de daarbij horende handtasjes.
Sjraar draait zich om, verstijft, slikt zijn slijm door, stikt daarbij half, hoest vervolgens zeer agressief en alsof het allemaal niet erger kan moet de inspecteur nog niezen ook. “Ik haat niezen”, oordeelt Sjraar.
“Hallo Sjraar”, zegt Daan, die zijn hand waarmee hij Luuk deed zwijgen nu wegtrekt en er vervolgens aan ruikt. “Gadver. Wat heb jij gegeten?”
“Libische caviacompote”, legt Luuk uit. “Grootmoeders recept met kortharige dwergcavia’s en zes liter formaldehyde.”
Terzake komend vraagt Sjraar: “Heb jij die moord gepleegd in de Klep, Daan?”
“Jazeker, zou het zo weer doen!”
“Consequent, daar heb ik wel respect voor”, aldus de inspecteur.

“Wie heb je vermoord en waarom dan?” vraagt Luuk, die ook iets wil bijdragen, zodat pa en ma trots kunnen zijn op hun zoon wanneer ze op zondagavond lekker huiselijk een frietje joppiesaus, 2 bamischijven, 4 kroketten, 7 bitterballen, een kaassoufflé XL, een berehap curry en een frikandel speciaal zonder ui verorberen. Ja, moeders de vrouw is een forse madame. Maar toch blijft ze sierlijk.

“Nou,” begint Daan, “en dat kan Sjraar vast bevestigen, we speelden ooit een spannende voetbalwedstrijd op het Maasveld in Tegelen en die vuile scheids gaf mij een rode kaart toen ik onbewust opzettelijk iemands oog uitstak met mijn linkerpink. Daardoor verloren we de wedstrijd en is onze ambitie om het, letterlijk, ver te schoppen in de kiem gesmoord.”
Luuk kijkt Sjraar vragend aan, op zoek naar bevestiging. Vroeger speelde de inspecteur inderdaad samen met Daan bij FC Hein, een zusterclub van het bekende Paris Saint-Germain, die jonge talenten, waaronder Sjraar en Daan, bij de club uit Tegelen etaleerde.

Sjraar die nostalgisch richting het niets staart knikt voorzichtig, bijna onopvallend: “Dat klopt ja.” Vervolgens wendt hij zich tot zijn oud-ploeggenoot: “Dus je hebt al die tijd wraakgevoelens gekoesterd, en nu, na al die jaren, de scheids omgebracht omdat hij jouw voetbalcarrière om zeep heeft geholpen?”
“Ónze voetbalcarrière”, benadrukt Daan. “Maar ja, dat is zo.”
“Dat vind ik dan wel een gerechtvaardigde daad. Maar we moeten je nu wel oppakken, je hebt iemand vermoord. Luuk, sla hem in de boeien.”
Luuk likt de bovenkant van zijn hand en ruikt eraan om te ontdekken of Daans afgunst terecht is. “Ik wist niet dat caviacompote zo kan meuren”, denkt de hoofdcommissaris bij zichzelf.

“LUUK!”, herhaalt Sjraar.
De hoofdcommissaris ontwaakt: “Sorry, Sjraar! Daan, jij mag met mij mee jongen.”

Hij slaat hem in de boeien en voert de badboy mee naar D’n Ièzere Pannekook, waar alle misdadigers door de inspecteur achter slot en grendel verdwijnen voor een bepaalde tijd die Sjraar nodig acht. Daan D. -criminelen hebben het recht niet op een achternaam- zou voor twee maanden vastzitten om daarna te vluchten naar de hoofdstad om daar zijn avonden te slijten door Scrabble te spelen met een obese huiskat die specifiek bang is voor blauwe luchtmatrassen. En zo, lieve stadgenoten, is het stedje van lol en plezeer, althans voor nu, weer een stukje veiliger dankzij inspecteur Sjraar!

Einde

Dit wil ik delen!

AUTEUR

Richard ‘Ricci’ Janssen (1989) is meertalig taalfanaticus pur sang. Hongaars van bloed, Italiaans van hart en Zuid-Amerikaans qua mentaliteit, is de hyperpolyglot naast talendocent ook nog eens sportjournalist en blogger. Taal is dus zeg maar echt zijn ding. Noem het koppig, noem het zelfverzekerd, El Profesor omarmt beide karaktertrekken met plezier. Hij leeft voor taal, en doet dat zo op zijn eigen manier.

Reageren