Vroeger had ik een boek met de titel Een keeper is altijd alleen. Op de kaft zag je een keeper, alleen. Ik heb het nooit gelezen, maar deze zin is me altijd bijgebleven.
Ruim twee jaar geleden stond ik voor de krant langs de lijn bij een wedstrijd van VVV’03. Alleen, observerend, met pen en papier in de aanslag. Tijdens het duel kwam me ter ore dat Nuldreej geen ‘echte’ keeper op doel had staan, maar een speler. Ik besloot mijn stoute (voetbal)schoenen aan te trekken en ja hoor: een paar maanden later, tijdens de voorbereiding op het nieuwe seizoen, kon ik aansluiten bij de selectie.
Nu, twee jaar later, ben ik vaste keeper van het tweede elftal en heb ik nooit één moment spijt gehad van mijn herintreding. En dat na elf (!) voetballoze jaren.
Toch is dat nog niet zo voor de hand liggend. Een keeper is vaak de schlemiel van het elftal. Het dikke jongetje van de groep, het buitenbeentje dat niet kan voetballen. Keepen is puin ruimen, andermans problemen oplossen. Kortom: een ondankbare taak.
Althans, zo wordt er door buitenstaanders dikwijls tegenaan gekeken.
Je hoort het vaak: een spits kan negen kansen missen, maar er één inschieten en daarmee tot held promoveren. Bij een keeper is dat precies andersom: hij kan een wereldpot keepen, maar één enkele fout kan hem fataal worden. Het is een harde, ongeschreven voetbalwet. Je moet ermee om kunnen gaan.
Keepen, waarom dan toch?
Het is het beste te vergelijken met het gevoel waar spitsen het allemaal voor doen: scoren, en de shot natuurlijke endorfine die daarbij vrijkomt.
Alleen ik ben geen spits; ik ben een keeper. In plaats van doelpunten maken, probeer ik doelpunten te voorkomen. Een bal uit de kruising halen geeft voor mij dezelfe kick als er een in schieten. Het is een ultieme aanval uit verdedigingspositie; een soort omgekeerde psychologie.
Alles of niets, en dat in een split second. Het verschil tussen falen en succesvol zijn is vaak slechts minimaal en soms afhankelijk van een beetje (on)geluk. Eigenlijk zoals bij alles in het leven.
Albert Camus (1913-1960), schrijver, filosoof én keeper, zei ooit eens: “All that I know about morality and obligations I owe to football.’’
Je moet doen wat je leuk vindt, en je hart volgen. Ook dat is een belangrijke levensles.
Voor mij betekent dat dat ik een aantal keer per week, weer of geen weer, op de velden van het pittoreske clubje op d’n Berg te vinden ben. Heerlijk in de modder rollend, het dagelijkse leven voor eventjes latend voor wat het is.
Vaak alleen, maar wel als cruciaal onderdeel van een team. Het is een gevoel dat alle keepers met elkaar verbindt.