Maandagmiddag, 17.00 uur.
Dokter H. belde dat ik zo snel mogelijk moest worden opgenomen. Echt verrassend was dit telefoontje niet, in de afgelopen weken was mijn gezondheid na een positieve en stabiele periode weer drastisch achteruit gegaan en een nieuwe opname daardoor onvermijdelijk geworden. Ik pakte mijn spullen: ondergoed was moeilijk te vinden, omdat de ene helft stelselmatig werd ingepikt door Kind Drie en de andere helft door Hond Totó vakkundig werd verscheurd. Ik regelde opvang voor de kinderen, annuleerde mijn afspraken voor de komende tijd en liep naar de keuken. Met een schuine blik keek ik naar de karrenvracht groenten, die klaarlag om verwerkt te worden voor Soepbus Venlo van het Leger des Heils. Ik pakte mijn snijmes, vond wonder boven wonder een houding waarin ik zonder pijn kon zitten en opgetogen ging ik aan het werk. Het gaf me een goed gevoel te weten dat de daklozen en zwervers de volgende dag hun wekelijkse portie soep kregen en dat was de inspanning meer dan waard.
Hakken. Bakken. Voortgaan.
Dinsdagnacht, 04.00 uur.
VieCuri MC Venlo: de kinderen noemden het gewoon ‘Mama’s ziekenhuis’, het was mijn 26ste opname hier. Stiekem was het ook een beetje mijn ziekenhuis, net zoals ik vind dat ik de rechtmatige eigenaar ben van de Schatberg, het eiland Corsica, de attractie Droomvlucht in de Efteling en het uitzicht over de Maas als de zon onder gaat. Allemaal van mij.
Mijn bloedsuiker bleef zo laag dat ik zelfs in de nacht hypo’s kreeg. Daarom werd ik om de paar uur geprikt, en met een beetje pech moest ik aansluitend brood met jam eten en ananasranja drinken. Ananasranja, ik verzin dit niet! Tegen de verpleegkundige die dit ‘feestmaal’ drie keer per nacht bracht, had ik met opgetrokken lip gejammerd en mijn tanden laten zien, maar niets van dat alles maakte indruk. Op mijn twee buurmannen overigens wel: die waren wakker geworden van mijn gegrom en keken geboeid naar dit nachtelijke tafereel. Met de armen over elkaar geslagen en een dominante blik waar een SM-meesteres nog wat van kon leren bleef de verpleegkundige toezien hoe ik tergend langzaam de boterham naar binnen propte, om vervolgens de ranja in één teug achterover te slaan.
Happen. Slikken. Voortgaan.
Woensdagochtend, 06.00 uur.
Ik verdween in Morfeus’ armen, het was alsof ik sliep en wakker was tegelijk. Een slaaphouding vinden lukte niet, pijn gierde door mijn hele lichaam en de infuusnaald in mijn rechterpols zat dwars. Vier verbandjes om mijn armen waren de stille getuigen van het moeizame en pijnlijke proces om de juiste ader te vinden. Ik overleefde dit telkens weer omdat ik door de kracht van mijn gedachten ‘lijden’ kon omzetten in ‘leiden’. Omdat ik besefte dat, hoe zwaar of pijnlijk iets ook is, er altijd weer een einde aan komt.
Prikken. Leiden. Voortgaan.
Donderdagmiddag, 14.00 uur.
Even was ik wakker, om vervolgens in een koortsachtige droom te schieten. Het gesprek met mijn arts eerder die dag denderde als een trein door mijn hoofd: ‘Er zit ergens een neuro-endocriene tumor, we weten alleen niet waar.’ Zo ging het al vijf jaar. Opmerkingen van mensen die dat niet geloofden schoten door me heen en waren nog pijnlijker dan welke lichamelijke ingreep ook.
‘Onmogelijk, dat je zelfs op de meest geavanceerde scans niets kunt zien’. ‘Als je het niet ziet, dan is het er ook niet. Je bent helemaal niet ziek’.
Ook de herinnering aan een onderzoek, waaruit bleek dat ik al 7 centimeter gekrompen was, viel mijn droom binnen. De schampere blik van iemand die zei: ‘Was je wel écht zo lang?’ Ik had toen erg veel zin om een plastic zak over diens hoofd te trekken en met plakband luchtdicht te maken. Ik was verbijsterd: waarom zou ik in godsnaam liegen over mijn oorspronkelijke lengte? Professor G. maakte korte metten met dit verhaal: ‘Gelukkig hebben we Leonardo nog’, zei hij, en pakte een meetlint. ‘Op basis van de tekening van Leonardo da Vinci is de gemeten afstand van vingertop tot vingertop dezelfde als de afstand van top tot teen.’ En jawel hoor, daar kwamen mijn oorspronkelijke 175 centimeter weer tevoorschijn.
Horen. Verloren. Voortgaan.
Vrijdagnacht, 03.00 uur.
De lamellen in de ziekenhuiskamer waren geopend, zicht op Venlo richting stad. Daar waar ik woonde, waar de cijfers van de klok van de Martinuskerk in de verte oplichtten. Waar in ons huis, dat in de schaduw van die kerk staat, de kinderen en Hond Totó rustig lagen te slapen. In gedachten droomde ik ons altijd bij elkaar.
Die avond had ik de grootste verrassing ooit gekregen: Kind Drie, Vier en Vijf haalden me proestend van het lachen uit bed, ik werd zonder pardon in een rolstoel gezet en naar beneden gereden. Bij de hoofdingang stond Kind Twee, die Hond Totó in de bus had meegenomen naar het ziekenhuis. Hij bleek mij zo erg te missen dat hij alleen maar op bed lag, zachtjes jankend en snuffelend aan mijn hemdje. De hereniging was kort maar krachtig en gaf hernieuwde moed om voort te gaan. Toen ze vertrokken, keek ik ze na, zo ver als ik kon.
Slapen kon ik niet meer. Stilletjes stond ik op, trok de deken van mijn buurman recht en liep de gang in, voorbij de zusterpost, waar een groot raam was met een nog beter uitzicht. Met mijn neus tegen het raam gedrukt keek ik naar buiten, ik zag hoe de nacht uit de aarde kwam. Er was geen enkele beweging, niets dan een stille, ineengedoken duisternis. Een zinnetje uit de droom tuimelde mijn gedachten in.
‘Als je het niet ziet, is het er ook niet’.
Is dat werkelijk zo? Ik liet deze woorden even dansen op de vloer en dacht: ‘Soms, mijn vriend, is het belangrijk om even helemaal niets te zeggen.’ Want daar in de verte is de kerk, de plek waar wij wonen. Daar, in de andere verte, ligt de dansstudio waar mijn dansvriendinnetjes gisteravond een Pink Ribbon Event hebben gehouden. Daar, richting Noorden, is Kind Een. En Kind Twee. En mijn vrienden uit Vlieland. En in weer een andere verte, daar zijn mijn geliefde ouders. Die ik allemaal niet zie. Maar ze zijn er wel.
Achter het firmament bestaat een licht dat alles ziet.
Hopen. Geloven. Voortgaan.
9 reacties
Als geliefde ouders zijn we er altijd, afstand doet er niet toe. In ons hart zijn we altijd verbonden met onze dochter en kleindochters, en natuurlijk ook met Totó.
lieve Luca, wat prachtig geschreven!
Als je het niet ziet, is het er niet. Wij hebben elkaar al lang niet meer gezien. Maar je bent altijd in mijn gedachten en qua gevoel ergens om mij heen. Pas goed op je zelf en je mooie dochters. Liefs Chantal
Mooi geschreven weer, met de lichtvoetigheid van een danseres bij wie alles vanzelf lijkt te gaan. Elk woord past precies en de inhoud meandert tussen sober hartverscheurend en relativerend. Liefs van Christine
Gelukkig is dit weer achter de rug en ben je weer thuis.
Ik hoop ook altijd, ik geloof ook altijd en ga ook altijd vooruit!
Ik vind je positieve kracht die je hebt, fantastisch!
Hopelijk tot gauw♥️?
<3
Lieve Luca,
Bijzonder te horen dat je vlakbij de kerk woont. Als een gelovige christen wil ik jou bemoedigen om eens de bijbel te lezen.Want ook hierin staat de vraag wat is geloof? Het staat nl in Hebr. 11:1, Het is de absolute zekerheid dat onze hoop ook werkelijkheid wordt en het is het bewijs van dingen die we niet kunnen zien. Dus wat geloven wij? Ik heb mensen zien genezen door t geloof in Jezus! Mensen die ziek waren, verslaafd waren enz. Ik ken jou nog van de Zumba gold. En zie je nog rusten op de bank tijdens de voorstelling in de maaspoort vorig jaar. Jou doorzettingsvermogen en positiviteit is enorm en een voorbeeld voor vele. Mocht je behoefte hebben aan een gesprek of gebed dan laat t maar weten! Liefs van Wendy Melis
Echt mooi geschreven .Ik vind je een sterke vrouw .??
Gr van je dansvriendin?
Heel mooi inspirerend deze blog geeft zeker kracht aan anderen .
Ik ken je nog maar kort maar wilde wel laten weten dat ik je een super women vindt.
Groetjes van een van de dames van de gezelligste dansstudio in venlo
Als je het niet ziet is het er ook niet was dat af en toe maar waar en af en toe zie je iets en denk je was het er maar niet maar leuk weer iets van je te lezen gr Sander