Isolement
Een verslag in persoonlijke aforismen van l’actuelle condition humaine
Dag 4
Het is woensdag 18 maart 2020. Instagram stroomt vol met beelden van mensen die pronken met de manier waarop ze de quarantaine door weten te komen. Ze laten zien hoe geïnspireerd ze zijn, hoe ze vol creatieve energie aan nieuwe projecten zijn begonnen en hoe goed ze hun kinderen op een verantwoorde manier weten bezig te houden. Goed hoor, al die positiviteit, daar ben ik normaal gesproken ook van. Maar nu heeft het een averechts effect op me, het werkt me zelfs op mijn zenuwen. Bij mij lukt namelijk even helemaal niks. En dat terwijl ik mezelf kwel met de drukkende gedachte: NU is het moment. NU wordt er geschiedenis geschreven. IK wil toch zo graag schrijver zijn, nou SCHRIJF DAN NU! Want als ik er nu niet als de kippen bij ben om een geweldige bijdrage te leveren aan deze tijd in de vorm van een mindblowing schrijfsel of kunstwerk, dan heb ik de boot gemist. Dan is mijn tijd voorbij. Dit is een tijd van crisis en dus ook een tijd van kansen. En die moeten gegrepen worden, vind ik. Er komt alleen niks uit mijn pen. Al weken niet trouwens. Er zijn wel vage ideetjes en theorietjes, maar er is niet echt een aanleiding. Geen los eindje waar ik lekker aan kan peuteren en wat ik vervolgens steeds verder naar me toe kan trekken. In plaats daarvan vliegen de dagen in isolatie om, helaas zonder dat er veel opwindends uit mijn handen ontstaat. Zoveel plannen heb ik, maar ja, de kinderen, die zijn ook thuis. En de man ook. Zie dan nog maar eens ongestoord aan iets groots en meeslepends te werken. Ik moet ook helemaal niet iets groots en meeslepends willen schrijven, dat weet ik ook wel. Dat soort ambitieuze gedachten boycotten me namelijk juist als schrijver. Ik weet het, maar toch wil ik het; ik ben vast en zeker niet de enige schrijver die hiermee worstelt. Dat is dan weer een geruststelling. Niet dat ik mijn gezin de schuld wil geven trouwens, van mijn improductiviteit. Maar ik betrap mezelf er wel op –en daar voel ik me natuurlijk heel schuldig over– dat ik best vaak denk: Poah, als ik nu nog geen kinderen had gehad, dan was dit de retraite van mijn dromen geweest en was ik verdwenen in een boomhut vol boeken en kwam ik er pas weer uit nadat ik mijn meesterwerk geschreven had. Maar ja, zo is het niet.
Dag 5
‘Mam, ik wil gleien!’ ‘Kleien bedoel je?’ ‘Ja, gleien.’ ‘Is goed, ik pak het wel voor je, ga maar vast zitten.’ ‘Nee jij moet ook meedoen!’ Daar is het schuldgevoel weer: maak ik de keus voor mijn kind, of zeg ik dat mama nog even wat moet doen? Nee, vandaag niet: te veel last van schuldgevoel. Dus, zonder intrinsieke motivatie weliswaar –alsnog schuldgevoelens dus– beginnen we woest aan de klei. Ik pak helemaal uit en stort me op het maken van Barbapapa’s, maar na acht minuten is het kleiverlangen van de oudste zoon alweer gestild en ben ik vijftien minuten bezig de boel weer op te ruimen en recht te trekken.
Het is opvallend hoe prachtig de lente is dit jaar. De zon schijnt te midden van een stralend blauwe lucht en de bloemen en planten lijken een sterkere geur dan normaal te verspreiden. Het onheilspellende gevoel dat door de crisismaatregelen wordt aangewakkerd, zorgt er echter voor dat het genot van de lente wordt overschaduwd door een donkere schim. Een bezoek brengen aan de supermarkt lijkt ineens gelijk te staan aan het betreden van oorlogsgebied. Angstvallig houden we elkaars bewegingen in de gaten en zie je mensen denken: anderhalve meter, is dit wel anderhalve meter? Voor de zekerheid neem ik de bocht extra ruim. Ter compensatie lach ik wel heel vriendelijk naar die ander en mijn lach wordt beantwoord. Onze glimlachen zijn wel van een ander soort; het zijn glimlachen die ietwat onbeholpen proberen alle angst en ongerustheid die erachter schuilgaat weg te plamuren.
Dag 7
Soms besef ik ineens dat ik echt iets heel geks aan het doen ben. In deze ongewone tijd komen dit soort momenten zelfs vaker voor, zo lijkt het. Misschien ben ik opmerkzamer omdat ik meer op scherp sta nu, door de hele situatie. Terwijl zo’n besef tot me doordringt, vraag ik me af: zou iemand dit ooit eerder precies zo hebben gedaan? Niet dat het wat uitmaakt of het voor het eerst in de wereldgeschiedenis gebeurt, maar om de een of andere reden willen wij mensen altijd degene zijn die iets voor het allereerst doet. Wie kijkt niet op tegen de eerste man op de maan, de eerste vrouwelijke arts of de jongste regeringsleider ter wereld? Nou heb ik het eigenlijk niet over dit soort grootse prestaties, ik heb het meer over gewone, dagelijkse dingen die, doordat ze tegelijkertijd gebeuren of op een vreemde manier samenvallen, ineens gek of bijzonder worden. Het zijn bij mij wel vaak dingen die te maken hebben met het moederschap, omdat mijn leven de laatste drie jaar nu eenmaal erg in het teken staat van het moederschap. Kan ik ook niks aan doen. Is een fase, wordt vast wel weer minder. Nou, wat ik dus aan het doen was dat mij over dit alles aan het denken zette: ik stond onder de douche en keek naar de zes bootjes waar mijn kinderen mee spelen wanneer ze in bad gaan. Groen, paars, rood, geel, blauw en oranje. Terwijl ik mijn hoofdhaar in de shampoo zette, vroeg ik me af wat alle mogelijke kleurcombinaties waren die je hiermee kon maken, en die probeerde ik vervolgens in mijn hoofd te visualiseren en te tellen. Dus ieder bootje apart, dat zijn zes opties. Dan alle combinaties van twee bootjes: blauw met geel, blauw met groen, blauw met rood, blauw met oranje en blauw met paars. Vijf opties erbij. Geel met groen, geel met rood, geel met oranje en geel met paars. Vier opties erbij, en ga zo maar door. Zie je het al voor je? De moeder, die eindelijk de kroost in bed heeft liggen en de tijd heeft voor een douche, en wiens hoofd dan alsnog wordt gevuld door de badderbootjes van diezelfde kroost. Tot zover mijn vrijheid.
Een ander ding dat ik door de toevalligheid der gebeurtenissen heb gedaan, waarvan ik me afvroeg of ooit iemand eerder zoiets gedaan had, was dat ik de luier van de jongste zoon totaal ongegeneerd op de keukentafel aan het verschonen was – hij poept de laatste tijd heel veel luiers vol met een soort oranje, kleiachtige substantie (waarom hebben ouders altijd de neiging om de poep van hun kinderen te omschrijven? Nou ja, in dit fragment is het wel van toegevoegde waarde). Terwijl ik dat aan het doen was, verorberde ik nog gauw even mijn boterham met pindakaas – mijn kinderen hebben een poep-timing van heb ik je daar: onder het eten dus, maar ook op de fiets, in de Maxi-Cosi, dat soort momenten. Het ergste was, dat ik pas toen ik de laatste hap van mijn boterham in mijn mond had geduwd, in de gaten had hoeveel de pindakaas op mijn boterham correspondeerde met de inhoud van de luier die ik aan het verschonen was. Blijkbaar vond ik het dus totaal niet vies vond om een boterham te eten –met pindakaas nota bene– tijdens het verschonen van een poepluier.
Dag 8
Het is zondag 22 maart 2020, nog net Dag 8. De kinderen slapen en de man gaat ook naar bed. Ik leef echter op, want ik heb eindelijk inspiratie. Inspiratie in deze bizarre isolatie-situatie. Ik loop naar buiten en blijf er even staan. Het is helemaal windstil en bijna helemaal stil, op wat geluiden van verre auto’s na. De situatie heeft iets filmisch; ze is mooi, sereen, onheilspellend, angstaanjagend en surrealistisch, maar tegelijkertijd is het ook gewoon de werkelijkheid. Het is geen film. Er zijn wel veel films over vergelijkbare situaties, van pandemieën met tragische eindes. Hoe bizar zou het zijn om nu zo’n film te kijken? Kijken naar een film die werkelijkheid geworden is. Af en toe weet ik even niet of ik nu in een film ben beland, films op de werkelijkheid zijn gaan lijken of dat de werkelijkheid op een film is gaan lijken. De film op Netflix over de pandemie lonkt, maar ik besluit het bij de werkelijkheid te houden.
Dag 11
De bomen zijn veilig. Die hebben geen virus. Maar als iedereen massaal de natuur opzoekt, betrap ik mezelf toch weer op angst: er lopen te veel mensen op het pad, hoe gaan we elkaar kruisen? Zouden zij het hebben, of zij, of zij daar? We lopen tegen de wind in, moeten we dan meer afstand houden van tegemoetkomers? Ze zeggen dat het virus sowieso lang kan overleven buiten het menselijk lichaam. Op plastic en metaal schijnt het zelfs uren, wie weet wel dagen te kunnen overleven. Zal ik onze handen desinfecteren als we op dat bankje gaan zitten? Ach, wat een onzin ook, ik moet mezelf niet gek maken. Bovendien: grote kans dat we het toch wel krijgen. Ik sluit even mijn ogen: wat genieten we toch van het prachtige lenteweer. Nog nooit heb ik zoveel in de natuur gewandeld in het voorjaar en met mij waarschijnlijk 17 miljoen andere Nederlanders. Deze crisis is pure winst voor Moeder Natuur; ze kan weer even vrij ademen. De smog in China is verdwenen, er worden minder uitlaatgassen uitgestoten en de broedende dieren krijgen hun broodnodige rust. Misschien is de lente daarom wel zo prachtig dit jaar. En het mooie is, dat ieder mens weer lijkt te beseffen hoe heerlijk een wandeling door de natuur is.
Ja, de bomen zijn veilig. En dit natuurgevoel dat bij ons allen wordt aangewakkerd, is het cadeau van de crisis: een cadeau dat we hopelijk allemaal meenemen naar de tijden voorbij deze crisis. Ik loop langs de Maas met de kinderen, iets wat we de laatste tijd bijna iedere dag doen. Ik kijk naar mijn jongste die, precies vanaf de dag dat de quarantaine werd ingesteld, ineens zelf begon te lopen. Hij geniet volop van zijn pasverworven vrijheid, die dan weer in schril contrast staat met ons gevoel niet meer op vrije voeten te zijn. Laten we maar even naar de eendjes gaan kijken. We geven ze alleen geen brood dit keer. Niet dat we aan het rantsoeneren zijn, maar toch: ineens lijkt het absurd om achteloos stukken brood naar ze te gooien, terwijl aan de andere kant van de straat mensen angstvallig eten aan het inslaan zijn, bang voor wat er nog komen gaat.
Drie foto’s, afgedrukt op sheets en al dan niet in spiegelbeeld op elkaar gelegd op een overheadprojector, op een muur geprojecteerd en gefotografeerd. Ik wilde de wrijvende beweging nabootsen die herten maken wanneer ze hun gewei verliezen. In mijn hoofd zag ik een beeld voor me waarbij mijn lichaam stil bleef staan, maar mijn handen en armen zouden bewegen en één waas zouden worden door de lange sluitertijd waarmee ik de foto nam.
Het werk heeft gelukkig, zoals altijd, toch weer heel anders uitgepakt. De laatste dagen doemde dit werk weer op in mijn hoofd. Het gaat voor mij over de ongemakkelijke pogingen van de mens om samen te vallen met de natuur en met elkaar. Er is altijd die afstand tussen mij en de boom, en tussen mij en de ander. We houden nu letterlijk afstand tot elkaar, en dat lijken we te compenseren door onze afstand tot de natuur te verkleinen.