De dagen worden alweer wat korter, de ochtenden frisser en de avonden echt kouder. Kortom, het wordt straks weer tijd om de verwarming aan te zetten. Met name ’s avonds als de zon weg is en het donkerder wordt. 

Ik heb een ouderwetse thermostaat. Zo’n goudkleurige ronde. Die moet je nog zelf met de hand instellen. De hele zomer stond de thermostaat ingesteld op 6 graden Celsius, ofwel 6°C. Het was altijd, zelfs ‘s nachts, veel warmer, dus de thermostaat sloeg nooit aan.

Zodra ik de thermostaat op 19°C instel, en de temperatuur in de ruimte is zeg 10 °C, wordt het water in de radiatoren verwarmd. Die warmte wordt afgegeven aan de ruimte, zodat het behaaglijk wordt. Dat was per slot van rekening de bedoeling. Meestal stijgt de temperatuur tot iets boven de ingestelde waarde, waarna de verwarming afslaat (Grafiek A). Vervolgens daalt de temperatuur een klein beetje en is het precies goed. Klaar is Kees!

Grafiek A

Grafiek A

Nu zie ik mensen vaak de thermostaat extra hoog zetten als ze het héél koud hebben. Soms zetten ze de thermostaat dan zelfs meteen op 25°C. In de veronderstelling dat het dan sneller warmer wordt. Dit is een misverstand. De thermostaat is eigenwijs en verhoogt de temperatuur op zijn of haar eigen tempo.

Grafiek B

Grafiek B

In Grafiek B zijn de twee temperatuurverlopen afgebeeld bij een 19°C instelling van de thermostaat en een 25°C instelling. Zoals je in de grafiek ziet, is het tijdstip van het behalen van de 19°C temperatuur in de ruimte bij thermostaatstandje 19°C precies dezelfde als bij 25°C. Je krijgt het echt niet sneller warm. Geen voordeel behaald. Maar er is wel een nadeel: de 25°C instelling zorgt ervoor dat je het na verloop van tijd wel heel erg warm krijgt. Dan moet je zelf weer de thermostaat lager gaan zetten. Op 19°C, als dat je lievelingstemperatuur is. En het duurt lang voor alles weer in orde is, want die warmte moet via de muren naar buiten.

Het concept van de thermostaat is en blijft dat je één keer de gewenste temperatuur instelt en dan geduld hebt. Je hoeft daarna eigenlijk helemaal niks te doen, behalve te wachten.

Dit allemaal in tegenstelling tot het concept van de waterkraan. Hier gaat niks vanzelf of constant. Hoe verder je hem openzet, hoe harder het water eruit stroomt en hoe sneller de emmer volloopt. Ben er echter op tijd bij, want anders wordt het een knoeiboel, er slaat helemaal niks vanzelf af. Een thermostaat mag dan eigenwijs zijn, met een kraan valt al helemaal niet te praten.

Bij een grote emmer kun je de kraan natuurlijk echt vol openzetten, maar bij het vullen van een klein glaasje zul je voorzichtiger te werk moeten gaan om niet teveel te morsen. Sterker nog, als je te vlug wil zijn, belandt er meer water náást dan erin. En hoewel je een emmer dus met een veel hoger tempo kunt laten vollopen dan een glaasje, duurt het toch langer voordat hij gevuld is (Grafiek C). Hoe dan ook, je moet aan het eind altijd zelf ingrijpen. Hoe ouderwets wil je het hebben?

Grafiek C

Grafiek C

Ruim 150 jaar geleden werden in Nederland de eerste waterleidingen aangelegd, en deed de waterkraan langzaam maar zeker zijn intrede. Sindsdien is er weinig, zo niet niks, veranderd aan het concept. Een gemiste kans. Tegenwoordig parkeert je auto zichzelf in op de meest rare krappe plekken, maar een kraan die zelf ziet dat de emmer vol zit en zichzelf dichtdraait, dat is nog toekomstmuziek.

Het thermostaatconcept wordt daarentegen, hoe kan het ook anders, wél toegepast bij automatische biertapinstallaties. Je stelt de boel goed in en vanzelf lopen de glazen vol. Meestal meerdere tegelijk. Met schuimkraag. En ook nog de juiste temperatuur… Proost!

Dit wil ik delen!

AUTEUR

Rom van Strijp (1959) is werkzaam als international learning consultant bij Océ. Hij studeerde Electrotechniek aan de TU Delft. Woont sinds 1984 in Venlo. Hij is al 25 jaar vrijwilliger bij het Zomerparkfeest, waarvan negen jaar als voorzitter. In zijn vrije tijd is hij cultureel betrokken in de stad Venlo, speelt hij zaalvoetbal en saxofoon in een bandje.

Reageren