In september 2010 verscheen een acht pagina tellend artikel over mijn levensverhaal in JAN, een Nederlands maandblad. Tijdens de voorbereiding op de fotoshoot liep ik met de stylist door ons huis, en zijn blik viel op een lichtgrijze, tutu-achtige balletjurk die al jaren als decorstuk aan een van de muren hing. Hij plukte deze, uit louter laagjes ruisende tule bestaande jurk, van de muur met de mededeling dat dit De Jurk was waarin ik gefotografeerd zou worden voor het blad. Een journaliste van JAN, die het interview las en de foto’s zag waarop ik De Jurk droeg, dacht maar één ding: ‘die is voor mij’. Ze belde om te vragen of ik bereid was het kledingstuk te verkopen (nee), ze wilde het graag dragen tijdens het Boekenbal 2013, waar ze met haar nieuwe vriend naartoe zou gaan. Haar enthousiasme was zó groot, dat ik besloot De Jurk aan haar uit te lenen. Haar geliefde kwam uit Venlo, en tijdens een weekend familiebezoek kwamen ze langs om De Jurk op te halen.
Op een zondagse ochtend stapten ze binnen, een mooie blondine met een stralende lach, en een man, pezig gebouwd, met donkere, warrige haren, die zo’n doordringende blik in zijn ogen had dat ik even van mijn stuk werd gebracht. Hij raakte mijn binnenwereld, waarin ik zó diep kan verdwijnen door zaken die ogenschijnlijk niets met elkaar te maken hebben, maar in mijn gedachten door een bijna onzichtbare bedrading met elkaar verbonden worden, dat ik niets beter wist dan te stamelen: ’een rondje huis maken?’ Terwijl we door het pand liepen, viel me op hoe nauwgezet hij alles bekeek, het was alsof ieder hoekje een plek kreeg in zijn geheugen. Met een peinzende blik keek hij naar de verzameling schriften in de werkkamer. Toen we in de keuken koffie dronken, zag hij de potten noten, op volgorde van alfabet en kleur, wat hem de opmerking ontlokte: ‘intrigerend, dit huis. Normaal gesproken zou ik gek worden van zoveel spullen, maar jij hebt het zó ingericht dat er een georganiseerde chaos is ontstaan’.
Met die uitspraak sloeg hij de spijker op de kop, want dat was precies mijn bedoeling geweest toen ik in 2008 op pad was gegaan om een pand te vinden waar ik met mijn vijf dochters kon gaan wonen. Een plek waar we ongestoord alle creativiteit konden laten gaan, en waar ruimte was om orde te scheppen waar chaos ontstaat. Dat huis had ik snel gevonden: een monumentaal pand uit 1900 in de binnenstad van Venlo, de historie voelbaar in elke centimeter. Er was een schitterende, soms duistere lichtinval op elke verdieping, de veertien lege ruimtes fascineerden me, het dubbele trappenhuis liet me verdwalen, ook in mijn gedachten.
Het structureren van mijn gedachten gaat niet altijd even makkelijk. Ik kan diep verzonken raken in de ideeën die in mijn binnenwereld ontstaan (en of dat een verhaal, een foto, of een dans betreft: in de kunst gaat het niet om wat je doet, maar hoe je het doet), zó diep, dat het wel even duurt voordat ik iets hoor, of antwoord geef op een vraag. Mijn omgeving is daar inmiddels wel aan gewend, als ik echter tussen onbekende mensen zit, kan ik me behoorlijk ongemakkelijk voelen.
Zo ook tijdens een uitstapje naar de Schatberg in Sevenum, waar ik met de kinderen heen was gegaan om de drukte van het leven in de binnenstad van Venlo te verwisselen voor een dagje rust in de natuur en om te zwemmen. Nadat ik voor de tiende keer van de glijbaan af was gegaan met Kind Vier, ging ik zitten aan een van de tafeltjes die rondom het zwembad stonden en haalde mijn lees- en schrijfwerk tevoorschijn. Terwijl ik erdoorheen bladerde, botste iemand tegen de tafel aan, een plens water vloog over mijn opengeslagen schrift, geschreven letters liepen uit en voordat ik goed en wel in de gaten had wat er gebeurde, was deze persoon alweer verdwenen, een kort ‘sorry’ schreeuwend, met twee kinderen in het kielzog. Verbijsterd keek ik naar mijn schrift, dat doortrokken was van lange, zwarte vegen die me deden denken aan vroeger: uitgelopen mascara op mijn gezicht na een avondje met teveel drank en te weinig ambitie om make up van mijn gezicht te halen. Een bepaald soort drift maakte zich van me meester, hoe dan ook, ik wilde degene die dit gedaan had daarop aanspreken. Mijn blik ging richting zwembad, waar deze persoon gebleven was, en in een flits zag ik iets bekends. De pezige lichaamsbouw, de donkere, warrige haren, maar vooral de blik waarmee hij rondkeek, die had ik jaren daarvoor gezien, toen hij in mijn huis was:
Peter Buwalda was here!
Terwijl ik vanuit een automatisme opstond om hem gedag te gaan zeggen, bekroop me een vreemd gevoel en drong er langzaam een gedachte tot me door waardoor ik weer ging zitten. Op de eerste plaats was dat omdat ik nogal onhandig ben in het aangaan van sociale contacten. Het duurt vaak even voordat er een zinnig woord uit komt en die tijd hebben de meeste mensen niet: óf ze lopen weg, óf ze knopen een praatje aan met iemand die normaal praat. De tweede reden was dat iets niet leek te kloppen aan dit plaatje, en ik besloot er eens rustig naar te kijken.
De man stoeide met twee kinderen, hij ging glijbaan op en af en had een iets gebogen, schildpadachtige houding. Dat was me niet opgevallen, die ene keer dat ik hem had ontmoet. Daarnaast werd hij gevolgd door iemand die ik gemakshalve maar Groene Zwembroek noem en ze waren voortdurend in elkaars buurt. Ik dacht na, groef in mijn geheugen, ik legde verbanden en bedacht van alles bij elkaar: heeft ‘Mijn Peter’ (die zelf immers geen kinderen heeft) wellicht een broer met kinderen, een neef, misschien een vriend? Terwijl ik het groepje observeerde, bedacht ik dat het ‘familiegebeuren’ dat ik zag, niet de reden was om te twijfelen aan zijn echtheid. Ook als je op een soort afgezonderde, monomane manier werkt aan het schrijven van boeken, heb je de mogelijkheid jezelf opnieuw uit te vinden en per toeval te ontdekken dat er een heel nieuw stuk van jezelf is waar je mee aan de slag kunt. Alsof je de puzzelstukjes van je eigen leven in een andere volgorde aan elkaar legt. En dan zou je zomaar kunnen besluiten om bijvoorbeeld de buitenwereld op te zoeken en het zwembad in te duiken. Toch?
Nee.
Ik zakte onderuit in de plastic stoel, mijn blik gleed over het uitgelopen schrijfwerk en ik zuchtte. Een quote van Ian McEwan, in de kantlijn gekrabbeld, had de plens water niet helemaal overleefd: ‘Het schrijven van een boek is als het oversteken van de Atlantische oceaan in een…’ En plotsklaps, als een soort knalletje in de eeuwigheid zag ik het. Ik verbond al die diepe gedachten die in mijn binnenwereld waren ontstaan, waarom dit hem niet kon zijn, met elkaar.
Het was de kano. Die ontbrak.
3 reacties
Zoals steeds weet jij met je verhaal ons te boeien.
Als je zo’n verhaal kunt schrijven, dan moet je toch volgens ons beschikken over een goed georganiseerde wijsheid.
En zoals we dat al jaren weten, is dat duidelijk bij jou het geval.
Hans en Ria
Ha Luca van de georganiseerde chaos daar heb ik nooit iets van gemerkt
Hoi Luca! Helaas heb ik je al lang niet meer gezien. Ik hoop dat we binnenkort weer terug naar onze “normale” wereld kunnen.
Jij hebt alles weer heel mooi beschreven. Ik heb genoten van alle details. Wat een talent, fantastisch!
Ik hoop je gauw weer eens te zien♥️