Frost transforms the nun ordination
into wild dancing under the Shadow Tree
Alles is gereed. De batterij van mijn camera is opgeladen, mijn statief zit met een spanband achterop mijn fiets gebonden en ik draag stevige schoenen, gemakkelijke kleren en een lange jas. In mijn hoofd bevindt zich het Idee. Het bevindt zich er al dagen, maar het duurt altijd een tijdje voor ik voldoende moed heb verzameld om daadwerkelijk op pad te gaan.
Een vrouw ligt met haar buik op de stenen vloer van een klooster; haar benen zijn gesloten en haar armen zijn naar de zijkant uitgestrekt, waardoor haar lichaam een kruis vormt.
De scene is afkomstig uit Vision. Aus dem leben der Hildegard von Bingen, een film naar het leven van de revolutionaire twaalfde-eeuwse non, mystica en genezeres en bleef op mijn netvlies hangen. In de scene wordt een vrouw ingewijd tot non en haar houding was zo veelzeggend. Het was er een van totale overgave, van volledig op willen gaan in de grond onder haar lichaam. In mij ontstond het heimelijke verlangen om ook zo op de grond te gaan liggen, al koester ik geen ambities om non te worden. Wat ik dan wel wil? Het diepe in. De wereld om me heen –of het leven– niet terloops aan me voorbij laten gaan, maar er zo ver mogelijk in doordringen.
Al zolang ik me kan herinneren word ik beziggehouden door vragen als: ‘Hoe kan ik de wereld begrijpen?’, ‘Wat is de plek van de mens in de wereld?’, ‘Hoe moet ik leven?’, ‘Wat is de relatie tussen mens en natuur?’ en ‘Hoe kan die relatie nog meer zijn?’.
Deze vragen knagen aan me, maar niet op een vervelende manier. Ik vind het prettig om erover na te denken, al kom ik zelden tot heldere antwoorden en blijf ik meestal hangen in eindeloze gedachtencirkels. Het is net als tuinieren: zodra je een hoekje van je tuin op orde hebt, zie je vanuit je ooghoek weer ergens onkruid, en wanneer je daar vervolgens aan de slag gaat, zie je weer andere onregelmatigheden. Als je alles gehad hebt, kun je weer van voor af aan beginnen. Een tuin blijft oneindig groeien, warren en vraagt om constant onderhoud; je kunt je er je hele leven mee bezighouden.
Zo is het ook met de filosofie en de kunst. In mijn hoofd blijven allerlei grote vragen ronddobberen waar ik oneindig over kan mijmeren. Je bent er nooit klaar mee. Maar gelukkig hoeft dat ook niet, het is namelijk allesbehalve een wedstrijd, eerder zou ik het een spel noemen, al zijn kunst maken en filosoferen best serieuze aangelegenheden. Het gaat namelijk in beide gevallen wel over iets wezenlijks, over een diepere laag van de werkelijkheid dan de dagelijkse. Zo’n beetje als het verschil tussen Facebook en de echte wereld.
Het is een koude winterdag en er is weinig zon, maar dat is an sich niet zo erg. Soms is het juist beter als het niet al te zonnig is; niks mis met een beetje melancholisch buitenlicht. Na eerst een stuk over bekende wegen te hebben gefietst, zie ik een weggetje dat me wel trekt. Ik sla linksaf. Na een poosje nog eens rechts, en weer ergens links. Dan kijk ik ineens uit over een enorme akker, met aan de rand ervan een ietwat overhellende boom. Ik stop, stap van mijn fiets en neem het tafereel even rustig in me op. Ja, dit is de goede plek.
Nog altijd ben ik er niet over uit of het komt omdat de natuur iets groots, machtigs en mystieks heeft, waardoor het lijkt alsof daar de wijs- en waarheden schuilgaan waar de mens al sinds haar bestaan naar verlangt, of dat het komt omdat die waarheden lijken te ontbreken in de Wereld van de Mens. Feit is in ieder geval dat ik constant naar natuurlijke oorden word toegetrokken. Waar ik precies naar op zoek ben blijft lastig in woorden uit te drukken, maar als ik even in de natuur vertoef, voel ik minder onrust en word ik vredig; ik voel er iets onderliggends, misschien wel de Tijd en Ruimte zelf. Het is alsof ik de wereld er als veel stralender en intenser ervaar, alsof er een zeepbel uiteenspat die ongemerkt als een sluier om me heen zat. Ook gaan mijn bewegingen stroperiger en zijn de momenten voller, alsof de Tijd zich anders gedraagt. De wereld om me heen lijkt echter, terwijl het alledaagse verbleekt en minder gewichtig wordt.
Mijn statief staat enigszins wankel op de bevroren brokken zand van de omgeploegde akker. Ik stel scherp op de plek waar ik zo dadelijk zal gaan liggen en schakel de zelfontspanner in, zodat ik tien seconden de tijd heb voordat er een reeks foto’s gemaakt wordt. Er is in de verste verte niemand te zien. Mooi. Maar dat betekent ook dat dit het moment is. Nu moet het. Ik trek snel mijn kleren uit. De hoge pieptoon van de camera is mijn startsignaal. Zo snel als ik kan begeef ik me naar de plek waar ik wil gaan liggen, maar ik kom er gaandeweg achter dat het niet zo gemakkelijk is om je snel voort te bewegen op een bevroren akker. Al struikelend en wild zwaaiend met mijn armen weet ik me net op tijd op de goede plek op de grond te gooien, want inmiddels hoor ik de sluiter al. Ik proef zand in mijn mond en voel harde zanderige brokstukken ongemakkelijk tussen mijn ribben prikken. Ik zie niets, voel alleen de grond tegen mijn lichaam drukken. Dan is het voorbij; ik sta op en schiet vlug met zand en al mijn kleren weer in.
Telkens wanneer ik de natuur opzoek, ervaar ik heel sterk het contrast tussen mijn eigen leven en de veel grotere wereld, en word ik me bewust van de nietigheid van mijn bestaan. Ik ben niet het middelpunt van het universum en zal dat ook nooit worden. Dat stemt nederig: een nastrevenswaardige deugd die zelfvergetelheid aanmoedigt, volgens de Nederlandse theoloog Stefan Magnus. “Nederige mensen zijn vaak moedig omdat ze de werkelijkheid aandurven, ook als die werkelijkheid hen laat zien dat zij niet de grote held van het verhaal zijn”, aldus Magnus.
Een ander contrast waar ik me in de natuurlijke wereld veel bewuster van word is dat tussen leven en dood, dat zich daar veel onmiskenbaarder manifesteert, maar waar veel moderne mensen liever niet mee geconfronteerd willen worden. Sterker nog, niets is meer populair dan uiterlijke verjongingstechnieken en wetenschappelijke elixers die de mens het eeuwige leven beloven. Alsof de dood iets is dat we moeten tackelen en uitbannen. We zijn liever collectief bezig met allerhande opsmuk en onbenulligheden, maar vergeten daardoor soms dat alles behalve onze gezondheid en levendheid, secundair is. Welke kleur bank je koopt en hoeveel zomerschoenen je hebt is niet belangrijk: dat je levend bent wel. Filosoof Martin Heidegger vond dat mensen zich weinig bezighielden met hun sterfelijkheid en vond daarentegen dat je als mens altijd zum Tode moest Sein. Ofwel, dat je je leven moet leven met het besef dat de dood er altijd en onverbiddelijk aankomt voor je. Volop leven, doe je door de dood als het ware continu recht in de ogen te kijken, vond hij.
In de Wereld van de Mens wordt de dood –uit angst voor het onbekende en uit verdriet voor het gemis van dierbaren– het liefst gemeden. Niet teveel aan denken en gewoon genieten, zo luidt het credo. Maar ik denk dat het niet zo verkeerd is om aandacht te besteden aan de dood en je vaak te beseffen hoe kwetsbaar dit leven is, en dus hoe levend je bent. Iedereen die de dood van dichtbij heeft meegemaakt zal beamen dat de dood voor veel verdriet zorgt, maar er ook voor zorgt dat je anders in het leven komt te staan, dat je wat meer uit je Ik-bubbel komt, nederiger wordt, meer relativeert en inderdaad steeds beter kunt Sein-zum-Tode. Leve de natuur en de dood, leve de mens en het leven.
Grappig hoe sommige gebeurtenissen net iets té toevallig gelijktijdig geschieden (menig boeddhist, psycholoog en spiritueel leider zou hier spreken van synchroniciteit), bedenk ik me glimlachend wanneer mijn oudste zoontje wild ronddanst door de kamer op het nummer dat zijn vader speciaal voor hem op de piano speelt, en waardoor ik word afgeleid van mijn schrijfwerk – en ja, aan zijn muzieksmaak valt nog wel wat te schaven:
En… hij… zei…
Leef!
Alsof het je laatste dag is…
Leef!
Alsof de morgen niet bestaat…
Leef!
Alsof het nooit echt af is…
En leef!
Pak alles wat je kan!