Jan van Mersbergen is romanschrijver. In Naar de overkant van de nacht beschrijft hij –uiteraard in 11 hoofdstukken– een nacht tijdens de Vastelaovend in Venlo. De openingszin van het boek luidt: ‘Tijdens Vastelaovend ben je niet verkleed als iemand anders, tijdens Vastelaovend ben je eindelijk jezelf.’ Het boek werd genomineerd voor de Libris Literatuurprijs en won de BNG Nieuwe Literatuurprijs – maar ook de harten van veel Venlonaren. HP/De Tijd riep zijn literaire weblog uit tot de beste van Nederland.
De geest van Tom Joad
Drie uur stond ik voor Carré in de rij. Voorverkoop voor het soloconcert van Springsteen, twintig jaar geleden. In die vroege uren klonken langs de Amstel de liedjes van Springsteens jongste plaat, sobere liedjes die bol staan van de tragiek. In die rij, aan de vrieskoude Amstel, dachten Springsteenfans aan de stofstormen in de jaren dertig van de vorige eeuw die woedden op de Noord-Amerikaanse vlakten. Door eenzijdige landbouw in de jaren twintig kreeg de wind na een droge periode vrij spel. Wolken van stof, soms wel honderd bij tweehonderd kilometer, schoven over de Great Planes van de MidWest. Vooral Oklahoma werd zwaar getroffen.
Door de stormen werd het land gezandstraald. Als de wind ging liggen werd het land bedekt met een dikke laag stof.
De gevolgen voor de mensen waren rampzalig. Oogsten mislukten jaar na jaar. In de MidWest heerste armoede en honger. Honderdduizenden mensen laadden hun schamele bezittingen op een wagen, spanden er een ondervoed paard voor en vertrokken naar Californië, het land van de perzikboomgaarden, waar vruchtbare grond op de boeren uit Oklahoma lag te wachten, waar het klimaat goed was en waar –om mee te beginnen– werk in overvloed was. Ze kwamen bedrogen uit.
Over de tragiek van deze volksverhuizing schreef John Steinbeck de The Grapes of Wrath die in 1939 verscheen en een jaar later werd verfilmd door John Ford. Het boek van Nobelprijswinnaar Steinbeck zou verplichte stof moeten zijn voor alle eerstejaars economiestudenten. In plaats van te leren over vraag en aanbod, en de vervelende consequenties daarvan enkel logisch te vinden, zouden deze ambitieuze jonge mensen het verhaal van Tom Joad moeten volgen, die met zijn gezin in de armoede van Oklahoma woonde en lekker gemaakt werd door pamfletten van perzik- en sinaasappelboeren uit Californië.
‘Kom bij ons werken. Zoveel cent per dag. Werk genoeg.’
Tom Joad vertrok met zijn familie naar het beloofde land maar bij de poort van de perzikboomgaard bleek de familie Joad niet de enige te zijn. Honderden arbeiders verdrongen zich voor het hek, en de lonen bleken een schijntje te zijn van wat de pamfletten vermeldden.
‘We hebben werk voor honderd mensen, voor dit loon. De rest kan vertrekken. Wil je niet voor dit loon werken, dan neemt een ander jouw plek in.’
Woody Guthrie zong liedjes over de stofstormen. In een van zijn Dust Bowl Ballads zo: ‘Now, the police at the port of entry say: You’re number fourteen thousand for today.’
En halverwege de jaren negentig liet Bruce Springsteen zich inspireren tot de schitterende sobere plaat The Ghost of Tom Joad en van die plaat zong Springsteen zijn Dust Bowl Ballads in Carré. Het was indrukwekkend. De liedjes vol mededogen kwamen meedogenloos hard aan. Springsteen liet de tragiek van Tom Joad, van al die andere eenvoudige mensen die met hun lot geconfronteerd worden en zich machteloos voelen, neerdalen over het muisstille publiek in Carré.
Ik moest er zachtjes van huilen.
Eigenlijk moest ik al zachtjes huilen voor ik die avond in het pluche zat omdat alles zijn markt heeft en ook Bruce Springsteen daar niet buiten staat. Vijftig gulden had een kaartje me gekost, vandaag de dag een lachertje, midden jaren negentig een bak geld. Vlak voor het concert werden de kaartjes op de Magere Brug voor tweehonderdvijftig gulden aangeboden. Concertbezoekers moeten zich Okies op de Amstel gevoeld hebben.
De man die ik met pijn in zijn hart het briefgeld voor de zwarthandelaar zag uittellen, zou een paar uur later slechts één troost hebben: hij was uitgemolken, maar hij had ook het concert gezien waar hij waarschijnlijk nu nog met kippenvel aan terugdenkt. De Okies mochten nog niet ruiken aan het fruit dat overrijp aan de bomen hing.
Tom Joad zag het onrecht en protesteerde. Hij sloot zich aan bij de voorlopers van de Amerikaanse vakbond. Niet geliefd in die tijd in Amerika, de vakbeweging, en eigenlijk nog steeds niet, in het land waar de mogelijkheden onbeperkt zijn, maar je wel voor jezelf moet zorgen omdat simpelweg niemand anders dat doet. Tom Joad is de verpersoonlijking van de mensen die lijden onder de uitbuiting van gewetensloze werkgevers en die strijden tegen onrecht.
In een van de beroemdste scènes uit de film waarin Tom Joad naast zijn moeder zit en ze afscheid moeten nemen en zij hem vraagt wat hij zal doen, verwoordt Henri Ford Joads gedachten als volgt:
‘Ik zal er zijn, in het donker. Ik zal overal zijn. Waar hongerige mensen vechten, daar zal ik zijn. Ik zal in de weg staan als mensen gillen en gek worden. Als kinderen lachen omdat hun eten klaar is. Als de mensen hun eten eten dat ze verbouwden in de huizen die ze bouwden. Daar zal ik zijn.’
Mooie teksten, maar dit is nog niet het mooiste. In het vervolg namelijk zegt de eenvoudige moeder: ‘Ik begrijp het niet, Tom. Waarom moet het zo zijn?’
En Tom zegt: ‘Ik begrijp het ook niet, ma.’
Dat is de geest van Tom Joad; het verzet schuilt in de mensen zelf zonder dat ze alles begrijpen en zich overal bewust van zijn, en juist daardoor zal verzet er altijd zijn, ook als Tom Joad en zijn moeder en alle andere mensen er niet meer zijn. Tom Joad is het gevoel van verzet en dat gevoel verpakte Bruce Spingsteen in zijn magnifieke album.
Hij zingt niet alleen over Tom Joad, hij vertaalde de tragiek van de Okies naar het Amerika van het begin van de negentiende eeuw en naar het einde van de jaren negentig van de vorige eeuw. Hij voert verschillende personages op, goudzoekers in Youngstown, Mexicaanse emigranten die net als de Okies hun geluk elders zoeken, een ex-gevangene, een jongen die een bank overvalt, en allemaal lopen ze over van het gevoel dat Tom Joad ook met zich meedroeg toen hij door Amerika trok: verslagenheid en waardigheid tegelijk, trots en nietigheid. Als ik naar die liedjes luister denk ik steeds: ‘Hou vol, jongen, hou vol.’