“Anna”, zegt Joost zachtjes terwijl ze naast elkaar op de bank zitten. “Heb je dat op Facebook gezien over wat er gebeurd is bij dat ene Italiaanse restaurant?”
“Welke? Laterna?”
“Ja, die ja!”
“Nee, niet gezien. Hoezo?”
“Wacht, ik tag je effe.” Want after all, een gezonde relatie bestaat tegenwoordig louter uit het elkaar taggen op Facebook bij berichten over puppies en kittens, traktaties op een frikandel speciaal als je niet binnen 5 minuten reageert of bij ingrijpende wereldgebeurtenissen zoals nu. En dat allemaal terwijl beide leden van het verliefde koppel met een gebogen nek aan hun smartphone geketend zitten, terwijl op de achtergrond een of ander kansloos SBS 6-programma de woonkamer vult zonder dat iemand ernaar kijkt.
“Zo”, Hart van Nederland onderbrekend, “Ik heb je getagd.”
Anna, huiselijk gewikkeld in een fleecedeken met een aandoenlijk Wuppie-patroon, afkomstig uit een ver verleden toen je nog zonder schaamte uit kon komen voor je Oranje-heid, ziet inderdaad een melding bovenin haar scherm verschijnen. “Ah, ik zie het.” Haar vingers vliegen over het scherm op de automatische piloot van het Facebook-vliegtuig waar we allemaal inzitten en maar nooit lijkt te landen. Ze ziet dat het bonje in het Venlose is. Snel klikt ze op het nieuwsbericht en leest wat er tot nu toe bekend is. “Jeetje, wat is er aan de hand?”, vraagt ze, niet in het luchtledige. Joost, de lopende encyclopedie die het volgens de millenia oude overlevering mag weten, doet dat nu niet en verwoordt dat onbehaaglijke gevoel: “Kweenie.”
Als Joost, Facebook en Wikipedia –dé drie wijsbegeerten van ons tijdperk– het allemaal niet weten, is er maar één iemand die redding kan brengen…
Inspecteur Sjraar ligt op zijn hoekbank te maffen na een middag vol Belgisch speciaalbier bij de Brouwersplaats. Bij het ontwaken, grijpt hij naar zijn telefoon, want dat doet iedereen, en ziet drie gemiste oproepen, wat Whatsapp-geneuzel en een Facebook-melding:
‘Hoofdcommissaris Luuk (zo heet hij echt op Facebook) heeft je getagd.’
En ja hoor, zo wordt ook Sjraar op de hoogte gebracht van de recente stadse trammelant. Hij besluit hem vervolgens te bellen.
“Ciao bello”, roept Luuk bij het opnemen, duidelijk al in de mood voor het Italiaanse thema dat centraal gaat staan. “Had je mijn tag gezien?”
“Ja, keilief van je”, antwoordt Sjraar. “Wat is er nu precies? Ik las alleen maar dat de politie ter plekke is en verder bericht nog moet volgen.”
“De Gouden Tortellini zijn gestolen!”
Sjraar wil lekker cliché een zojuist genomen slok water uitspuwen om verbijstering te uiten maar vergeet hierbij dat hij helemaal geen water heeft gedronken. Het tafereel dat volgt is er dus niet eentje om in te lijsten. Droog spuug, wat neusinhoud en een klein beetje maag verlaten de eigenaar.
“Alles goed?”, vraagt Luuk, niet oprecht geïnteresseerd in het welzijn van Sjraar, maar hij voelt zich moreel verplicht.
“Ja, nja.”
“Duidelijk. Kom je?”
“Omdat je het zo lief vraagt.” Sjraar hangt op, zet een espresso zó sterk dat hij het komend uur geluiden kan zien en verlaat het appartement. Onderweg fluit hij een Italiaans deuntje dat iedereen herkent, maar waar niemand de naam van weet. Tarantella Napoletana. Graag gedaan.
De inspecteur arriveert in de HH Geeststraat, die ook ditmaal is afgezet met rood-wit lint. Sjraar vraagt zich af hoe een politiehond deze niet-kleuren zal interpreteren. Dagdromend loopt Sjraar zomaar de Lanterna voorbij. De altijd attente Luuk staat pseudo-nonchalant tegen de met klimop beklede muren van de Lanterna geleund alsof hij aan het wachten is om aan een dancebattle mee te doen. Zover mag het, in ieder geval vandaag, niet komen dus roept hij de zweverige Sjraar: “Hé!”
Sjraar voelt zich niet aangesproken. Luuk doet vervolgens wat ieder weldenkend mens zou doen en herhaalt: “HÉ!”, op max volume. Zó erg dat er een klein, maar toch schattig, kuchje volgt. Dat kuchje doet het hem.
Sjraar doet een halve 360, in de volksmond ook wel bekend als een 180 en vraagt: “Gaat het, Luuk?”
Luukt antwoordt mid-hoestend: “…”
Nee, sorry. Zelfs de auteur kon het niet verstaan. Excuses namens de gehele Krag-redactie.
Ook inspecteur Sjraar raakt nu in de war en besluit dan maar alvast naar binnen te gaan en laat Luuk, nog altijd hoestend, achter.
Chefkok Giovanni verwelkomt de inspecteur hartelijk: “Ciao bello!”, gevolgd door twee wang-tegen-wang-luchtkusjes.
“De Gouden Tortellini zijn gestolen, hoorde ik?”
“Van wie hoorde je dat?”
“Van Luuk.” Sjraar draait zich om om hem aan te wijzen maar ziet de commissaris nog steeds gebogen en kuchend het pad betreden. “Dat daar.”
“Hmm, ja. Het klopt wel.”
“Maar vertel, wat zijn de Gouden Tortellini?”
Giovanni slaakt een diepe zucht, gebaart met zijn rechterhand richting een houten stoel en zegt: “Ga zitten Sjraar. Laat me je een verhaal vertellen.”
Sjraar gaat zitten en luistert aandachtig als een kind naar opa die een verhaal over de Tweede Wereldoorlog gaat vertellen.
“Kijk inspecteur, de Gouden Tortellini zijn een blijk van waardering van de Italiaanse Ambassade. Een bevestiging van een bepaalde kwaliteit van je kookkunsten, gebaseerd op de tradities van de klassieke Italiaanse keuken. Een soort van oorkonde, certificaat in de vorm van een trofee. In goud gehulde tortellini. Die stonden hier pontificale in de vitrine. Mamma mia! Er zijn maar drie restaurants in heel Nederland die de Gouden Tortellini hebben!”
Een reeks onvertaalbare en mogelijk obscene handgebaren volgt.
“Capisci, ispettore? Ik moet ze terug hebben. Dit kost mij mijn klanten! Oh Dio!”
Sjraar vraagt vervolgens wie dit zou willen stelen. Giovanni antwoordt met de nodige hoeveelheid drama: “Oh Dio!” De inspecteur onderbreekt hem subiet: ”Ja, dat zei je net al.” Giovanni’s uitstraling verandert van modus theatraal naar modus verontwaardigd met een vleugje verrast. Uiteindelijk vervolgt hij: “Dat kan iedereen zijn, ispettore. Het is écht goud namelijk.”
“Hmm, ja, dat levert de nodige centen op ja”, beredeneert Sjraar. “Hoeveel zou zoiets waard zijn?”
Giovanni trekt een raar gezicht waaruit je alleen maar kan concluderen dat hij oprecht geen idee heeft.
“Zo’n 400.000, schat ik”, zegt een tot nu toe onbekende stem die hoort bij souschef Sjors, het 19-jarige wonderkind in restaurant Lanterna. Sjors is een Venlonaar pur sang en staat wekelijks in de John Doe babes te versieren met uitspraken van het kaliber: “Det maedje is zoeë moéj, dao drink ik ’t badwater nog van op!”
Luuk, inmiddels uitgehoest, zegt met een schorre stem: “Groe glut jij dab?”
Alle aanwezigen kijken hem vragend aan. Giovanni verwoordt het collectieve sentiment: “U zei?”
Sjraar, de edele heer die hij is, reikt zijn hoofdcommissaris een glas water aan, dat gulzig wordt opgedronken.
“Hoe weet jij dat? Hoe weet jij dat dat precies 400.000 oplevert, Sjors?”
“Ongevéér 400.000. Naar schatting, zei ik”, aldus Sjors.
“Bijdehand”, gromt Luuk.
Sjors lacht voldaan.
Giovanni is ook de hoogte van het feit dat 1+1 zowaar 2 kan zijn en herhaalt Luuks vraag: “Ja, Sjors, hoe weet jij dat?”
Inspecteur Sjraar luistert aandachtig. Sjors krijgt een kleur op zijn gezicht waar je het etiket rood wel op mag plakken. “Eh.” Hij schraapt zijn keel. “Heh.” Ineens krijgt de souschef inzicht in wat hij zojuist impliceerde. “Nee! Dat is niet wat jullie denken!” Zijn gezichtskleur verandert van rood naar… tja… wat voor kleur krijg je van plotselinge angst? Groen? Nee, dat is misselijk. Geel? Geen idee. Doe maar gewoon wit dan. Sjors verbleekt dus.
“Ik weet niet hoor Sjors”, oppert Luuk. “Het is wel heel toevallig dat je dat zomaar weet.”
“Ja, nee, ja, maar, ik, maar, toch, en.” Sjors houdt een slecht betoog.
“Overtuigend verhaal”, zegt ook de stilgevallen Sjraar. “Luuk, neem hem mee voor verhoor.”
Luuk gehoorzaamt braaf. Als de hoofdcommissaris als hond zou worden gereïncarneerd zou het een bordercollie zijn.
Sjors vraagt of hij eerst nog de glazen mag afwassen. Luuk, de andere edele heer, stemt in, maar heeft hierbij niet in de gaten dat dit een ontsnappingstactiek is. De verdachte Sjors smijt een glas in het gezicht van de hoofdcommissaris en zet het op een lopen. Eigenlijk is het meer rennen dan lopen… rare Nederlandse uitdrukkingen.
Hij rent echter tegen een glazen deur, waardoor het glas breekt en hij op de grond valt. Met glassplinters alom vertegenwoordigd in zijn jeugdige en bronstige körper, staat hij op en probeert verder te gaan met ontsnappen, maar wordt in zijn kraag gevat door een bloedende Luuk.
Inspecteur Sjraar keert huiswaarts terwijl souschef Sjors wordt meegenomen voor verhoor en een nachtje achter de tralies mag brommen, zoals de maag van de inspecteur tevens doet. “Hmm”, hmmt Sjraar hardop. ‘Honger’, denkt hij vervolgens, niet hardop. Sjraar besluit eerst langs Casa Italia te lopen voor een afhaalvariant van de tagliatelle al salmone, waar hij van gehoord heeft dat deze aardig binnen te houden is.
De inspecteur paradeert over de daarvoor bestemde Parade en kijkt vluchtig door de raampjes van Sounds, maar ziet niets bijzonders genoeg om te vermelden in dit verhaal. Sjraar versnelt zijn pas, vanwege de toenemende leegte in zijn maag.
Eenmaal binnen plaatst de inspecteur zijn bestelling in het Italiaans bij zijn goede vriend en chef Marco, waarmee hij in zijn jongere jaren nog in de Zuid-Italiaanse kolenmijnen heeft liggen bengelen. Na wat gebabbel over koetjes, kalfjes en diens verwerkingen daarvan in heerlijke secondi piatti, grijpt Sjraar het afhaaltasje bij de teugels en loopt tevree naar buiten. Hij kijkt nog even vluchtig opzij om te zwaaien naar de chef en ziet achter hem in de keuken een gouden glinster…
Lees hier deel 2!