Lees hier deel 1!

Sjraar ontwaakt op het verkeerde moment uit zijn slaap en zal de hele dag zombieësk rondlopen. Hij vertelt zijn spiegelbeeld in de slaapkamer dan ook: “Godverdomme!”
Maar, zo weet hij, daar kan die gast daarboven ook niets aan doen.

Een ontbijt en badkamerroutine later stapt de inspecteur naar buiten, waar Luuk hem staat op te wachten.
“Wat doe jij hier?”, vraagt Sjraar verbaasd.
“Je ophalen?”
“Waarom?”
“Dat hadden we afgesproken gisteren.”
“Oh?”
“Ja.”
“Ok.”
Als boezemvrienden lopen ze binnen elkaars comfortzone richting Casa Italia.
“Hadden we dat echt afgesproken, ja?” De inspecteur kan het maar niet laten rusten.
“Ja, Sjraar. Gisteravond… Weet je dat echt niet meer?”
“Ehh, nee?”, zegt hij met een overdreven vragende intonatie eindigend, alsof het allemaal niet zo voor de hand ligt.
“Hmm.” Luuk begint nu ook aan zichzelf te twijfelen. De verstandsverbijstering maakt abrupt plaats voor verstandsverheldering: “Ah! Ik weet het al. Krag.nu heeft het stuk over gisteravond uit het verhaal gelaten.”
“Ah ja! Dat verklaart. Dan kan ik het inderdaad niet weten, nee.”

Het tweetal is inmiddels op de Koninginnesingel beland.
Sjraar: “Hoe was het nog met die… ehh…”
“Sjors”, vult Luuk aan.
“Ja, die!”
“Ik denk niet dat hij het is, Sjraar.”
“Waarom niet?”
“Vrouwelijke intuïtie”, meent Luuk.
Luuk kan ook niet echt goed fileparkeren, tegen alcohol én is minstens een keer per maand chagrijnig en onverklaarbaar irrationeel, dus de inspecteur vindt het een prima argument.
“Hoe wist hij de straatwaarde dan zo goed?”, vervolgt Sjraar.
“Zijn grootvader was eigenaar van een pandjeshuis waar nu de Loco zit, en heeft hem elke zondag tijdens het babysitten verplicht Tussen Kunst en Kitsch laten kijken.”
“Voorbeeldig”, oordeelt onze held.
“Of niet dan?”, antwoordt Luuk.

Beide heren draaien de Spoorstraat in en zien tot hun verbazing een relletje bij de ingang van het Italiaanse restaurant. Giovanni, u kent hem wel, die van Lanterna, staat met niet bepaald fluwelen handgebaren en Italiaanse niet-lieve vervloekingen stampij te maken. De chefkok wordt de entree geweigerd door Andrea – zo heet hij, dat weet Sjraar nog niet, maar wij wel. Andrea, in Italië een mannennaam, is een robuuste pizzabakker cq. betonvlechter van 3 meter 40 (naar schatting), met armen helemaal onder de nietszeggende maar toch wel symmetrische tribal-tattoos en een grijzende doch goed verzorgde hipsterbaard die onder een veel te hoge koksmuts hangt. De kolos antwoordt met een simpele “No” op de gebaren van Giovanni, die hij vanuit zijn ooghoeken aan zag komen lopen. Hij kijkt ook boos naar de inspecteur om alvast aan te geven dat het gebouw binnengaan niet tot de opties behoort, momenteel. De sluwe Sjraar verkoopt hem echter dat hij tagliatelle al salmone komt ophalen, waarop Andrea zegt: “Ok.” De kolos, die doorgaans alleen zijwaarts standaardformaat deuropeningen kan betreden, heeft door een overdaad aan proteïnerepen zijn IQ verlaagd tot nét onder de subsidiegrens.

Giovanni, jaloers, staart in ongeloof naar de actie van de inspecteur en probeert óók binnen te komen, maar Andrea pakt hem beet bij zijn lurven. Althans, dat wil de pizzabakker, maar anatomisch is hij minder onderlegd dus pakt hij Giovanni maar bij zijn kraag en smijt hem tegen een vreemd geparkeerde omafiets.
“Neeeeeeeeeee!”, schreeuw Luuk bijzonder theatraal, terwijl Giovanni mid-air beseft dat de fiets zijn eindbestemming zal zijn. Luuks verbale uitroep kan de botsing echter niet doen voorkomen en wanneer de fiets de chef uiteindelijk opvangt klinkt er een luide knal.

“Sjraar! Sjraar!”
Geen reactie.
“Sjrahaaar!” Het rekken van een lettergreep is de universele oplossing.
“Ja, wat is er?”
“Giovanni! Fiets! Boem!”
“Goed verhaal. Lekker samenhangend. Maar zoals al eerder gezegd, Luuk (het noemen van de voornaam midden in de zin maakt je superieur), hebben we nu geen tijd voor Inspecteur Sjraar en de exploderende omafietsen. Die aflevering verschijnt pas over een jaar, ofzo.”
“Ja, maar dit is een aanslag!”
“Ja, dat is het over twaalf maanden ook nog wel. Goed, waar was ik?”
De inspecteur draait zich richting de man achter de balie, een gebochelde Italiaan over datum, zonder kunstgebit, die moeite heeft om met de op voorraad zijnde letters van het alfabet volzinnen te fabriceren. Terwijl de bejaarde stamelt, vangt de inspecteur weer een glimps op van het gouden voorwerp in de keuken. Sjraar knikt beleefd, lacht en zegt: “Ja, dat is een goeie.” De standaardreactie bij mensen die je niet verstaat of die je niet kunnen boeien.

Fabio, laten we die arme oude man maar van een naam voorzien, probeert de inspecteur beet te pakken maar vangt alleen gebakken lucht, afkomstig uit de steenoven. De versleten restaurantbediende is teleurgesteld in zijn reactiesnelheid, versleten heupen en beperkte gezichtsvermogen, en begint zijn sores weg te drinken door een fles limoncello aan zijn lippen te zetten.
Sjraars achilleshiel is precies dát Italiaanse citroenlikeurtje, dus hij overweegt een glaasje mee te pikken en de misdaad te laten voor wat hij is. Luuk, die door twee vingers in de neus wordt tegengehouden door ‘Andrea de kolos’ ziet de vertwijfelde blik in de ogen van de inspecteur. “Sjraar! De tortellini!”
In plaats van naar het duiveltje, luistert Sjraar ditmaal naar het engeltje op zijn schouder: “Jahaa!”, jammert hij als een kind dat voor de vierde keer door zijn moeder naar de eettafel wordt geroepen.
Sjraar rookt een sigaarSjraar duikt de keuken in en ziet daar, boven het fornuis aan de muur, de Gouden Tortellini.
“Rare plek”, denkt Sjraar. “Geen tijd om te denken”, denkt Sjraar vervolgens en betrapt zichzelf weer op denken, iets dat nu echt moet stoppen. ‘Niet denken maar doen’, denkt hij stiekem en snel nog een laatste keer voor hij de daad bij het woord voegt, en plukt dan de trofee van de muur om die onder zijn jas te verstoppen. ‘Het is eigenlijk veel te warm voor een jas’, denkt Sjraar. Met schrik in zijn blik kijkt Sjraar om zich heen om te zien of iemand hem kan betichten van denken, maar realiseert zich dat het wel weer mag, nu de tortellini in veiligheid zijn.
Sjraars gedachten worden onderbroken door iets wat op geschreeuw lijkt. De inspecteur draait zich om en ziet Luuk in de houdgreep zitten bij Andrea, die met zijn handen als kolenschoppen de mond van de hoofdcommisaris snoert.

Terwijl Luuk zich tevergeefs probeert los te wringen stapt Fabio met een lege fles limoncello af op de inspecteur: “Overhandig de Gouden Tortellini! Die horen hier!”
“Neen!”, pareert de inspecteur. “Die hebben jullie van Lanterna gestolen!”
“Pffff, die verdienen ze ook helemaal niet. Wij zijn veel beter!”, gilt de restaurantbediende.
“Dus je geeft toe!?”
Er zijn twee typen mensen, zeggen ze, die altijd de waarheid spreken. Het kind en de dronkaard. Fabio behoort tot de laatste categorie, maar vertelt toch ook wel eens een klein leugentje, voor eigen bestwil.
“Ja zeker!”, antwoordt Fabio volledig oprecht, en neemt nog een slok uit de fles om er daarna pas achter te komen dat hij leeg is. “Nou, kom hier ermee, zei ik!”

“Of anders?”
Sjraar informeert zelfverzekerd maar voorzichtig naar de gevolgen. Hij staat immers oog in oog met een woeste Fabio die vindt dat hij nu echt vaak genoeg gewaarschuwd heeft en daarom overgaat tot, naar zijn mening, zinvol geweld. De gebochelde bejaarde slaat de lege fles limoncello in spaghettiwestern-stijl tegen het fornuis kapot om onze inspecteur met de scherpe scherven te kunnen bedreigen. Onze sigaren rokende held vertrouwt erop dat de limoncello zijn werk naar behoren deed, en dat Fabio hem inmiddels dubbel ziet.

“Anders dit!”
Hij steekt met de kapotte fles richting de rechter-Sjraar. Gelukkig voor ons en voor de komende verhalen is linker-Sjraar de fysieke, en sterft slechts de visuele rechter-Sjraar een jammerlijke dood, althans in de ogen van Fabio. De inspecteur maakt als tegenreactie een halve draai en zet zijn elleboog tegen de Italiaanse luchtpijp, alsof het niets is. De oude man spuugt daardoor wat verzuurde restjes citroenlikeur met een beetje bloed naar buiten, zakt vervolgens in elkaar en valt in een diepe, diepe slaap, waarin zich ogenblikkelijk een stevige kater begint te ontwikkelen.

Andrea, die nog altijd Luuk in de houdgreep heeft zitten, kan zijn Italiaanse roots niet onderdrukken bij het in elkaar zien zakken van zijn waarde collega en begint dan ook talloze handgebaren te maken die alleen een échte Italiaan begrijpt. Hierdoor lukt het de hoofdcommissaris eindelijk om aan de kolos te ontsnappen en naar Sjraar toe te snellen. Boos, maar ook verdrietig, balt Andrea zijn vuisten richting beide heren maar ruikt daarbij een vreemd riekende odeur, afkomstig van zijn rechterhand die daarnet nog om Luuk’s mond gedrapeerd zat: “Gadverdamme! Die lucht!”
Sjraar kijkt Luuk zijdelings aan: “Heb je soms weer…?”
“Ja!” Luuk is hem voor. “Grootmoeders Lybische caviacompote gegeten.”
“Je moet echt eens gevarieerder gaan eten”, oordeelt Sjraar.
Kokhalzend verwoordt Andrea Luuks eetgewoontes: “Niet te harden!”
Nog bozer dan voorheen begint hij op de inspecteur en hoofdcommissaris af te rennen, maar na zijn eerste stappen is er een vliegend object dat nauwkeurig tegen zijn linkerslaap wordt gesmeten, waardoor de pizzabakker richting de vlakte stort.
Defensief opgesteld en met de nodige schrik kijken Sjraar en Luuk opzij om te kijken waar het object, een verroeste fietsbel, vandaan kwam. Hun ogen worden gevangen door die van Giovanni, die inmiddels –nog deels half doodbloedend– het pand is binnengekropen en de precieze worp heeft uitgevoerd.
“Bel… 1-1-2”, kreunt hij.
“Waarom?”, vraagt Luuk. “Ik bén 1-1-2!”, zegt hij trots, en neemt een superheld-pose aan.
Sjraar kijkt hem aan met één wenkbrauw hoger dan de andere.
“Wat?”, vraagt Luuk, onzeker over de precieze betekenis van Sjraars blik.
“Een ambulance, bedoelt hij”, legt Sjraar doeltreffend uit.
Luuk kijkt naar de gehavende Giovanni die een vloeibare rode loper heeft uitgerold, van buiten naar binnen: “Ahh… vandaar.”

Sirenes vullen de binnenstad. Sjraar en Luuk zitten op de motorkap van een politiewagen met daarin een geboeide Fabio. Niet geboeid als in geïnteresseerd, maar geboeid als in met van die handboeitjes. Dat dat even duidelijk moge zijn. Luuk steekt een sigaret op.
“Rook jij?”, vraagt Sjraar.
“Nee, maar dat schijnt cool te zijn als je net een misdaad hebt opgelost.”
“Nou, doe mij er dan ook maar een.”
Beide heren kuchen hun longen eruit na de eerste paar hijsjes, staan op en kijken toe hoe Andrea vast komt te zitten in de deuropening van de politiewagen. Het nog uitstekende stuk torso wordt met spanbanden aan de rest van de auto bevestigd, en met een openstaande rechter-achterdeur rijden de braaf assisterende dienders voorzichtig manoeuvrerend richting D’n Ièzere Pannekook, daar waar alle bad guys achter tralies mogen nadenken over hoé hun leven te verbeteren.

Voor de ogen onze helden wordt een inmiddels buiten bewustzijn zijnde Giovanni per brancard een ziekenwagen ingerold.
“Wat een baas”, beaamt Sjraar.
“Goede worp”, getuigt Luuk.
“Heeft ons zowaar gered.” Luuk voelt zich af en toe te goed voor persoonlijke voornaamwoorden. ‘Want’, redeneert de hoofdcommissaris, ‘zo houd je genoeg tijd over voor andere, leukere woorden.’
“Maar waar zijn de Gouden Tortellini nu eigenlijk, Sjraar?”
De inspecteur haalt de vergulde pasta uit de binnenzak van zijn jas: “Pfff, het is echt geen weer voor een jas hè.”
“Waarom heb je hem dan aan?”
“Imago.”
“Staat je wel goed”, zegt Luuk, maar het is geen erotisch innuendo.
“Weet ik”, zegt Sjraar, dankbaar.
“Wat doen we met de tortellini nu, dan?”
“Die geven we terug aan Giovanni zodra hij weer aan de slag kan.” Beide heren kijken naar de wegrijdende ambulance met daarin een zwaar gehavende chef.

“Dat kan nog wel even duren”, zegt een stem die beide heren herkennen maar niet direct kunnen plaatsen. Sjraar en Luuk kijken opzij en zien daar souschef Sjors op de crimescene verschijnen. Gegroet wordt er niet.
“Geef die tortellini maar alvast aan mij”, vervolgt Sjors. “Dan zet ik ze weer in het restaurant, ik zal de zaak draaiende moeten houden de komende tijd.”
Sjraar overhandigt het kooktalent de Gouden Tortellini.
“Wat doe je nu?”, uit Luuk met een flinke portie onbegrip.
Het gezicht van de inspecteur toont een vraagteken: “Je bent toch niet bang dat hij het gaat verkopen voor… uhm… bedoel je dat?” Sjraar komt niet meer op het bedrag.
“400.000”, helpt Sjors en knipoogt naar Luuk. “Ongeveer.”
“400.000, ja!”, herhaalt Sjraar.
“Als ze weer eens zijn verdwenen, dan weten we meteen wie de dader is. Zo stom zal je wel niet zijn hè, Sjors?”
Sjors knipoogt wederom, ditmaal naar de inspecteur.
“Precies…”, besluit Sjraar, met een uitgebalanceerde hoeveelheid overtuigingskracht. Zijn taak zit erop en hij wil ervandoor. “Het is weer mooi geweest voor vandaag. Ik heb een date met een fles limoncello en de daarbij horende onverantwoorde gevolgen, waar ik morgen pas spijt van krijg, maar nu eigenlijk al zou moeten hebben want dat is veel handiger. Dus het spijt me, mannen, maar ik ben pleite. Tabee!”

En zo, lieve stadgenoten, is het stedje van lol en plezeer, althans voor nu, weer een stukje veiliger dankzij hoofdcommissaris Luuk en inspecteur Sjraar!

Einde

Dit wil ik delen!

AUTEUR

Richard ‘Ricci’ Janssen (1989) is meertalig taalfanaticus pur sang. Hongaars van bloed, Italiaans van hart en Zuid-Amerikaans qua mentaliteit, is de hyperpolyglot naast talendocent ook nog eens sportjournalist en blogger. Taal is dus zeg maar echt zijn ding. Noem het koppig, noem het zelfverzekerd, El Profesor omarmt beide karaktertrekken met plezier. Hij leeft voor taal, en doet dat zo op zijn eigen manier.

Reageren